In liefde bloeiende
	Naar Hooglied en Joh. 20:11-18
	
	Het bladerdak ruist zacht
	Takken filteren de zon
	Stofjes dansen in gouden banen
	En op het zachte mos liggen wij.
	Warm van verlangen klopt mijn bloed.
	Wat ben je mooi, mijn liefste:
	In liefde bloeien wij,
	Wat ons bindt is sterker dan de dood
	
	Ik fluister in de wind
	Woorden van liefde en trouw
	Jij en ik in hoop verbonden
	En zachtjes zingen wij ons duet
	Dronken van liefde klopt mijn hart.
	Wat ben je mooi, mijn liefste:
	In liefde bloeien wij,
	Wat ons bindt is sterker dan de dood
	Met jou komt mijn ziel tot leven
	In jou wordt de aarde het paradijs
	Door jou komt het mooiste in mij tot bloei
	
	Een oogwenk. Waar ben je, lief?
	Hier, of daar, of heel ver weg?
	Geur omgeeft me, en ik smeek je:
	Kom terug, mijn lief, en blijf, blijf.
	Samen, wij, evenbeeld van God.
	Wat ben je mooi, mijn liefste:
	In liefde bloeien wij,
	Wat ons bindt is sterker dan de dood
	
	Toelichting
	Het Hooglied wordt in de synagogale traditie gelezen met Pesach, als een allegorische lofzang op de liefde van God voor zijn uitverkoren volk. In dezelfde zin interpreteren christenen het Hooglied als een afspiegeling van de liefde van Christus voor de Kerk. Daarnaast wordt er in de rooms-katholieke traditie een exegetische link gelegd tussen Maria in de tuin bij het lege graf en de ontmoeting met haar Rabboeni (Joh 20:11-18). Hier zegt de Verrezene: ‘Raak me niet aan’. Waar in het Hooglied ruim plaats is voor de lichamelijkheid van de begeerde ontmoeting tussen twee geliefden, is in de tuin van het graf sprake van een doorbreking van die wens door de ‘tuinman’. In deze relatie past geen aanraking, de aardse grenzen zijn doorbroken en daarmee de lichamelijke uiting van liefde. Maar de liefde zelf blijft: die is sterker dan de dood.
 
        
        